REVIEWS Erich Wolfgang Korngold

DE TELEGRAAF Thiemo Wind

Gevoelige liedkunst Vier sterren ****
De Nederlandse pianiste Reinild Mees zet zich graag in voor minder bekende
regionen van de liedkunst. Hier breekt ze een lans voor Erich Wolfgang Korngold, de Joodse toondichter die Wenen ontvluchtte en in Hollywood naam zou maken als filmcomponist. Samen met sopraan Adrianne Pieczonka
en bariton Konrad Jarnot heeft Mees al zijn zestig liederen opgenomen. Beluister ze vooral gedoseerd en geniet van dit gevoelige repertoire,
waarin melancholie meestentijds de boventoon voert. Niet alle liederen zijn even interessant, maar de uitvoeringen zijn subliem.

NRC Mischa Spel

‘Korngolds liedkunst biedt ook echte parels’ Vier sterren ****
Korngold (1897-1957) viel lang buiten de boot, met gebrek aan een baanbrekend eigen geluid als hoofdoorzaak. Zijn Vioolconcert geniet faam,
Die tote Stadt was bij de Nat. Opera een ontdekking (2005), maar écht vlotten wil het niet met de reputatie van het joodse ex-wonderkind dat in exil naar Hollywood ging en daar succesvol werd als filmcomponist. Het maakt de door pianiste Reinild Mees geïnitieerde dubbel-cd met Korngolds liederen des te interessanter. Zijn lieddebuut, Der Knabe und das Veilchen( voor het eerst op cd) bevat al harmonische vernuften en zwier. En toen was Korngold vijf (!) De souplesse van zijn talent klinkt 2,5 uur door; in het modulatierijke Sterbelied , de dronken romantiek van Mond. Hoogtepunt van ontheemde melancholie is de Shakespeare-zetting Come Away, Death. De uitvoeringen door bariton Konrad Jarnot en sopraan Adrianne Pieczonka zijn uitstekend. Van de zestig liederen zijn er misschien tien parels. Maar die hoor je wel voor het eerst.

LUISTER

Waardering 10
Op initiatief van o.a. Deutschlandradio Kultur werden alle liederen van Korngold voor het Weense label Capriccio opgenomen. Met als vertolkers sopraan Adrianne Pieczonka en bariton Konrad Jarnot. Én de onvolprezen pianiste Reinild Mees. Bij de officiële presentatie van de box in de Oostenrijkse Ambassade hielde de ambassadeur een kort toespraakje over Korngold en zijn belang voor de Oostenrijkse cultuur. Daar voelde ik mij een beetje ongemakkelijk bij. Korngold, Wener in hart en nieren, hield zielsveel van zijn land, dat hij als Jood moest onvluchten. Na de oorlog werd hij ook in zijn geliefde stad totaal vergeten. Zijn laatste lied Sonett für Wien was niet minder dan een liefdesverklaring aan de stad die hem uitspuugde. Zijn allereerste lied schreef Korngold toen hij zeven jaar oud was en op zijn veertiende had hij een liederencyclus gecomponeerd. Twaalf liederen met teksten van von Einem, bedoeld als verjaardagscadeau voor zijn vader. Het geheel kreeg de titel Op. 5 So Gott und Papa will. Op de cd worden ze buitengewoon subliem vertolkt door Konrad Jarnot. Dat hij een echte liedzanger is hoor je al bij de eerste noten van Abendlandschaft, het eerste lied van de cyclus. Zijn interpretatie is zo beeldend dat je de tekst niet nodig hebt. In Nachtwanderer
(Sechs einfache Lieder Op. 9) weet Jarnot zelfs mijn geliefde Bo Skovhus te overtreffen. Ik ben hopeloos verliefd geworden op Desdemona’s Song (Four Shakespeare Songs Op. 31). Het lied klinkt bijna volksachtig Engels, eenvoudig en ontroerend. Pieczonka zingt het met een stem die diep tot de toeschouwer doordringt, met veel weemoed en sehnsucht. De box bevat maar liefst zeven wereldpremières, waaronder het heerlijk ‘Wienerische’ Der Innere Scharm, waar Korngold zelf de tekst voor heeft geschreven. De begeleiding van Reinild Mees is, zoals altijd, geniaal. Waanzinnig goed en onbeschaamd mooi.

TROUW Peter van der Lint

‘Liederen van Korngold liefdevol verzameld’
Je moet óf erg overtuigd zijn van je eigen genen, óf lijden aan een zekere mate van arrogante grootheidswaan. Maar als je je zoon als tweede voornaam
Wolfgang meegeeft – en dat bewust doet met in het achterhoofd een
vergelijkbare toekomst als het geniale wonderkind Wolfgang Amadeus Mozart – dan zadel je het arme jochie op met een enorme last. En toch noemde de Joodse advocaat Dr. Julius Korngold zijn jongste zoon Erich Wolfgang.
En, wonder boven wonder, een wonderkind werd het! Het zat natuurlijk wel een beetje in de genen. Want Julius Korngold was in Wenen niet zomaar iemand, niet zomaar een advocaat. Bij de krant Neue Freie Presse was hij Eduard Hanslick opgevolgd als muziekrecensent. En wie Hanslick opvolgde moest heel wat in zijn mars hebben. Hij was het immers die had geschreven dat Tsjaikovski’s vioolconcert stonk, en hij was de man die door Wagner werd vereeuwigd als de pedante Beckmesser in zijn opera ‘Die Meistersinger von Nürnberg’. Dus die genen, die zaten heus wel in de kleine Erich Wolfgang. Op zijn negende ontlokte hij Mahler de uitroep: ‘Een genie!’ En twee jaar later reageerde Richard Strauss als volgt op wat pianowerken van de tiener: ‘Het eerste gevoel dat je bekruipt wanneer je hoort dat dit door een jongen van elf
geschreven werd, is schrik en angst, dat het een dergelijk vroegrijp genie gegeven zal zijn de normale ontwikkeling door te maken die je hem toewenst.’
Deze citaten staan in de inleiding van het boek ‘Een jongen van brutale zwier – Erich Wolfgang Korngold in Nederland 1910-1958’. Het werd geschreven door Caspar Wintermans, en die bood het de Oostenrijkse ambassadeur afgelopen woensdag in Den Haag aan. Althans een soort van dummyexemplaar, omdat het echte gebonden boek met leeslint nog niet af was. Ik zal er hier later op
terugkomen. Wel af was de dubbel-cd met de complete liederen van Korngold, die eveneens in deze wat opgeklopte diplomatieke ambiance – de ambassadeur vierde met zijn gasten aan de Haagse Prinsessegracht de nationale Österreich-Tag – gepresenteerd werd.

Het is voor het eerst dat de circa vijftig liederen die Korngold componeerde compleet te beluisteren zijn. Initiatiefneemster is de onvolprezen Nederlandse pianiste Reinild Mees, die zich al jaren inzet voor de liedkunst in de 20ste eeuw. Op de ontvangst waar men zich, om met Couperus te spreken, pousseerde door elkaar kaartjes te geven, voerde Mees met sopraan Adrianne Pieczonka en bariton Konrad Jarnot een vijftal liederen live uit. Het was hier wel een beetje paarlen voor de zwijnen, want sommige hoge gasten babbelden rustig en zonder gêne door de muziek heen. Thuis luisterend naar de twee propvolle cd’s hoorde ik pas hoe liefdevol Mees en haar twee zangers met de liederen van Korngold omgaan. Niet allemaal even sterk, maar het wonderkind droeg ook als volwassene zijn tweede voornaam met ere.

DE VOLKSKRANT Frits van der Waa

‘De totale Korngold’ Vier sterren ****
Aangekomen in Hollywood, werd hij een van de grondleggers van de filmmuziek, maar Erich Wolfgang Korngold was vooral een Weens wonderkind. Al was er altijd óók kritiek. Het bestaan als wonderkind valt al niet mee, maar waarschijnlijk is het nog problematischer om een gewezen wonderkind te zijn. De vliegende start die componist Erich Wolfgang Korngold maakte, bracht een voordeel dat beslist ook zijn nadeel had. Nog tot op gevorderde leeftijd werd hij beticht van epigonisme. Dat zijn vader de beroemdste en meest gevreesde muziekcriticus van Wenen was, opende deuren voor hem, maar leidde ook tot beschuldigingen van nepotisme en chantagepraktijken. En dan was hij ook nog eens van Joodse komaf – een nadeel dat hem vast fataal was geworden als hij al die andere voordelen niet had gehad.

Korngold, geboren in 1897 in Brno (nu Tsjechië) en zestig jaar later gestorven in Hollywood, is lang in het vergeetboek geraakt, maar de laatste tijd weer helemaal terug. Al in 2005 haalde De Nederlandse Opera zijn opera Die tote Stadt onder het stof vandaan. Onlangs verscheen een dubbel-cd met zijn complete liedoeuvre, waaronder een aantal plaatpremières. En vorige week zag Een jongen van brutale zwier het licht. Het is een uitvoerige compilatie van alles wat er tijdens Korngolds leven in Nederland over hem is geschreven, samengesteld door historicus Caspar Wintermans voor ‘liefhebbers der laatromantiek, die weten dat het voor romantiek nooit te laat is’.

Van meet af aan waren de meningen over Korngold verdeeld. Componiste Cornélie van Oosterzee (1863-1943) moet een van de weinige Nederlandse schrijvers zijn geweest die hem als kind heeft zien optreden. ‘Op het podium trad een flinke, gezonde jongen, met korte kuitbroek, een open, eerlijk, onbedorven gezicht en zakmes-buigingen’, schrijft ze vanuit Berlijn in 1911. ‘Een gezonde, kinderlijke jongen, die graag met sneeuwballen gooit, met ijver zijn schoolwerk doet […], die zich nog kinderlijk verheugt op het vanilleijs dat hij zal krijgen tot dessert, wanneer hij goed gespeeld heeft… En de muziek van een rijp man, door wiens leven stormen gierden, die aan afgronden stond, muziek vol voortstormende energie, vol edele, zelfbewuste passie, peinzende melancolie en vlijmenden spot. Strauss maar overvleugeld.’

De twee belangrijkste critici van die tijd, Matthijs Vermeulen en Willem Pijper, laten daarentegen geen spaan heel van Korngolds muziek. ‘Korngold’s vioolsonate is een zóó hinderlijk product van geestelijke impotentie, compositorisch-technische onhandigheid en motivischen diefstal, dat ik weiger om er verder iets van te zeggen’, schrijft Pijper in 1918. Het lijkt aannemelijk dat de twee nijdassen, beiden componist en niet heel veel ouder dan Korngold, gedreven werden door jalousie de métier. (Samensteller Wintermans is hier op zijn beurt zo verontwaardigd over dat hij hen in zijn commentaren allebei overlaadt met de negatiefste citaten die over hen te vinden waren.)

Korngold is tweemaal in Nederland geweest om eigen werk te dirigeren en uit te voeren, in 1925 in het Concertgebouw en in 1929 in een Haags operafestival, waar zijn Tote Stadt werd opgevoerd, en dat was beide keren natuurlijk aanleiding voor veel aandacht. ‘Muziek heeft in de eerste plaats behoefte aan melodie… melodie… melodie! Dat wist ik als kind intuïtief, dat ben ik mij nu bewust geworden en dat zal ik nimmer vergeten’, noteert De Telegraaf uit zijn mond. Ook de correspondentie tussen hem en de organisatoren is in zijn geheel opgenomen.

Dit omvangrijke knipselboek is van een compleetheid die absoluut respect afdwingt, maar op den duur afmattend werkt, vooral als er lange artikelen volgen waarin de naam van Korngold slechts even opduikt. Als de componist in de jaren dertig naar Hollywood vertrekt om daar filmmuziek te gaan schrijven waarin – hij een bepalende rol zou gaan spelen – wordt het al snel stiller in de pers.

De dubbel-cd waarop bariton Konrad Jarnot, sopraan Adrianne Pieczonka en pianiste Reinild Mees Korngolds complete liedoeuvre voor het eerst hebben bijeengebracht, omspant zijn gehele loopbaan. Van het allereerste, hoogst onschuldige, maar voor een 7-jarige indrukwekkende Der Knabe und das Veilchen tot zijn laatste Sonett für Wien uit 1950 – alles bij elkaar zestig tracks.

Korngold was niet alleen muzikaal begaafd, maar had ook een bovengemiddelde affiniteit met poëzie. Dat blijkt al meteen uit de op 13-jarige leeftijd gecomponeerde Eichendorff-cyclus waarmee de cd opent en waarvan het tweede lied de harmonische basis onder je oren uit laat zakken met mistige, over elkaar schuivende harmonieën.

Heel sterk zijn de Drei Gesänge op.18 uit 1924-1926, voor de jaren twintig niet modern meer te noemen, maar binnen het laatromantische idioom toch grensverleggend. Fascinerend is het om te horen hoe Korngold zich vervolgens steeds publieksvriendelijker gaat opstellen, zonder dat de kwaliteit van zijn muziek daar onder te lijden heeft. Twee Shakespeare-cyclussen zijn bijna volks van toon, maar toch sprankelend. En in de vijf liederen van opus 38 is de muzikale taal vrijwel geheel geassimileerd met het Hollywood-idioom.

Mees, Jarnot en Pieczonka tonen zich sensitieve vertolkers, die dit werk met veel begrip en toewijding uitvoeren, of het nu dat van een nog pril wonderkind is of van een volwassen genie want dat laatste was Korngold al heel vroeg.

KLASSIEKE ZAKEN Benjamin Rous

Zwelgen en smachten met Korngold
Erich Wolfgang Korngold is misschien het bekendst van zijn filmcomposities en zijn grootschalige, rijk geparfumeerde orkest- en operawerken, maar
in het intiemere liedrepertoire was hij niet minder overtuigend. Dat bewijst
deze cd-set met zijn complete output in het genre, waaronder meerdere wereldpremières. Er zijn weinig componisten die zo goed kunnen zwelgen en
smachten als Korngold. Luister maar eens naar de hunkerende vocale lijnen
van Marietta’s Lied, de liedversie van misschien wel de bekendste aria uit
Korngolds opera Die tote Stadt, of het melancholische Come Away, Death, op
een tekst van Shakespeare. Dat de componist aan de andere kant ook heel
goed kon schrijven met een lichte toets bewijst een lied als Die Gansleber im
Hause Duschnitz. Bariton Konrad Jarnot is een zanger met een ideale liedstem: nergens geforceerd, warm en expressief, en met een exemplarische dictie. Zowel in de Duitse als de Engelse liederen klinkt zijn voordracht
volkomen natuurlijk. Adrianne Pieczonka heeft een wat rijkere, meer traditioneel operateske toon, maar is niet minder gevoelig voor de verschillende stemmingen van Korngolds muziek. Pianiste Reinild Mees,
tevens initiatiefneemster van het opnameproject, is een ervaren en voortreffelijke liedbegeleidster; ondersteunend en stuwend, maar nooit overheersend.

OPUS KLASSIEK Gerard Scheltens

Je kunt niet vroeg genoeg beginnen, blijkbaar. ErichWolfgang Korngold was in 1905 zeven jaar oud toen hij het lied Der Knabe und das Veilchen componeerde. Samen met het twee jaar jongere Kleiner Wunsch staat het op deze dubbel-cd. We zijn eraan gewend dat jeugdwerken onkarakteristiek zijn voor het werk van de rijpere componist. Daarom is het zo opvallend dat dit bij deze twee ongelooflijke liederen nu juist niet het geval is. Korngold was een wonder dat uitstak boven andere wonderkinderen en zijn talent is in dat opzicht alleen te vergelijken met Mozart of Mendelssohn.
In zijn verdere componistenleven heeft hij nooit de status van die twee bereikt. Zijn eigen carrièrekeuzes wezen een andere weg en de Anschluss en de oorlog kwamen tussenbeide. “We beschouwden onszelf als Weners; Hitler maakte ons Joods”, zei hij. Hij bleef in de VS en had succes als filmcomponist. Na de oorlog werd hij beschouwd als iemand die de muziekgeschiedenis niet had vooruitgeholpen, een componist die laatromantisch bleef componeren en de tonaliteit en chromatiek nooit had afgezworen. Kortom: hij was niet modern genoeg.
Ruim een halve eeuw na zijn dood wordt er anders gedacht en wordt iemand als Korngold beoordeeld om de eigen mérites van zijn gevarieerde oeuvre. Laatromantisch was hij zeker en de nostalgische melancholie van zijn muziek zit soms tegen het decadente aan. We kennen hem vooral van de opera Die tote Stadt (inclusief het beroemde Marietta’s Lied en Tanzlied des Pierrot) en van de filmscores die hij in Hollywood maakte en waarvoor hij een Oscar kreeg. Een avonturenfilm met Errol Flynn als held kon bijna niet zonder de muziek van Korngold. Voor een deel recyclede hij die muziek in werken voor de concertzaal, zoals het weelderige vioolconcert dat onder meer door Heifetz bekend werd en nu (bijna) tot het vaste vioolrepertoire behoort.

Inmiddels is men ook erachter gekomen dat zich in Korngold een subtiel en gevoelig liedcomponist verborg. Zijn liederen, die ongeveer zijn hele leven beslaan inclusief twee wereldoorlogen, werden in de afgelopen jaren opgenomen door Anne Sofie von Otter op DG (1999), Dietrich Henschel op Harmonia Mundi (2001) en Britta Stallmeister & Uwe Schenker-Primus op Naxos (2008). Alle drie opnamen, elk met zijn eigen unieke mérites, leverden een substantiële bijdrage aan de Korngold-waardering.
Dat zal zeker ook gelden voor de nieuwe dubbel-cd van Capriccio, die met 60 liederen claimt vollediger dan ooit te zijn. In april 2010 trad de Engelse bariton Konrad Jarnot met de sopraan Charlotte Margiono en de pianiste Reinild Mees op in het Concertgebouw. Ze voerden een compleet Korngold-programma uit onder auspiciën van de Stichting Het 20ste-eeuwse Lied waarachter Reinild Mees de drijvende kracht is. Er waren zelfs zes wereldpremières van tot dan toe onbekende liederen.
Dat Amsterdamse recital vormde de basis van het programma dat nu op Capriccio is opgenomen, maar met de Canadese sopraan A drianne Pieczonka in plaats van Margiono. Haar aandeel beslaat slechts die acht liederen (op de tweede cd) die niet door een man kunnen worden gezongen. Haar bijdrage is essentieel en onmisbaar, voor de broodnodige afwisseling maar ook omdat haar zang onberispelijk is. Met veel gevoel voor de nuances en subtiliteiten en met een ingenue vocale zuiverheid maakt ze niet alleen Marietta’s Lied uit Die tote Stadt tot een nog mooier juweel dan het al was, maar ook (bijvoorbeeld) het prachtige Sommer, waarvan we hier twee versies horen. Ook Konrad Jarnot is meer dan voortreffelijk voor zijn taak berekend. Met de Duitse teksten is hij even vertrouwd als met de Engelse, en zijn levendige interpretatie getuigt van soepel invoelingsvermogen in het karakter van elk lied. Dat varieert van Wienerische, operette-achtige karaktertafereeljes in de Einzelne Lieder (bijna allemaal plaatpremières), het geestige Die Gansleber im Haus Duschnitz en de Ständchen en Liebesbriefchen uit de vroege Eichendorfflieder tot aan de smeltende melancholie waarin Korngold een meester is. Österreichisches Soldatenabschiedslied uit 1915, ook nooit eerder opgenomen, is daarvan een treffend voorbeeld. In een latere versie – Gefasster Abschied – verschijnt het als laatste van de Vier Lieder des Abschieds op. 14, geschreven onder de indruk van de Eerste Wereldoorlog. Volgens mij vormen die het hoogtepunt van Korngolds liedkunst en staan ze op het niveau van Mahler en Strauss.
Maar er is nog veel meer te genieten. Raak in trance bij In meine innige Nacht (uit op.18) of luister naar Was Du Mir Bist? uit 1927. De late Fünf Lieder uit 1950 werden gecomponeerd voor Maria Jeritza die de hoofdrollen in Violanta en Die tote Stadt had gezongen. De Shakespeareliederen tonen Korngolds predispositie voor het drama. Ze zijn meestal geschreven voor het theater van Max Rheinhardt; andere Engelstalige liederen zijn afkomstig uit een film. In zijn laatste lied, het veeleisende Sonett für Wien uit datzelfde jaar bejubelt Korngold het beschadigde maar glorieuze Wenen. Ook dit is oorspronkelijk, in een instrumentale versie afkomstig uit een film.
En dan de pianiste. Reinild Mees heeft een mooie onnadrukkelijkheid in haar spel die zich niet opdringt, maar ondertussen talloze fraaie details belicht en daardoor de vaak dichte, chromatische schrijfwijze transparant weet te maken. Heel knap: de ideale (begeleidster mag je niet zeggen) verbindende factor bij deze muziek, waarvan ik van begin tot eind heb genoten.

Korngold Complete Songs, fraai opgenomen met microfoons die de kunstenaars evenwichtig in de ruimte plaatsen, is een belangrijk project dat grotendeels aan Reinild Mees en haar Stichting Het 20ste-eeuwse Lied te danken is. Eerder initieerde ze projecten met onder meer Schreker, Elgar, Respighi en Szymanowski. De volgende die op stapel staat is Joseph Marx. Op dit niveau kunnen we daarnaar reikhalzend uitzien.

MUSIC WEB INTERNATIONAL Ian Lace

Recording of the Month
“….Jarnot has real presence with impeccable diction. He imbues each song with intelligence, imagination and colour and has the gift of ‘acting’ the gist of the words. … the Canadian soprano Adrianne Pieczonka who has a honey-toned yet powerfully projected voice, sensitive to each song and technically secure through the odd coloratura-style passage … Reinild Mees provides consistently fine unobtrusive but nicely nuanced accompaniments. Her contribution again and again lifts the artistic value of this excellent set.”

GRAMOPHONE David Gutman

Strongly recommended and an important step in the composer’s rehabilitation.
Those who find Korngold’s music difficult to take may blench at the thought of a two-disc collection of his complete songs including previously unrecorded off-cuts, alternative versions, occasional pieces and extensive juvenilia (‘Der Knabe und das Veilchen’ is the work of a seven-year-old). Be that as it may, Capriccio’s project must be judged a major success. While individual items have been championed by such illustrious performers as Dietrich Henschel, Anne Sofie von Otter, Sarah Connolly and Renée Fleming, Adrianne Pieczonka and Konrad Jarnot explore further and are by no means outshone.
They make a slightly odd couple, this superstar Ariadne/Prima Donna and her Music Master, the latter allocated the lion’s share of the songs (there are no duets). Sopranos tackling Wagner as well as Strauss in the opera house do not always retain Pieczonka’s bloom and freshness in recital, and her vibrato only rarely hits the microphone unflatteringly. Brighton-born and German-domiciled, Jarnot is a natural recitalist, glorious in lyrical reverie, his light baritone strained now and then at high decibels. Reinild Mees navigates the challenging keyboard-writing with a rare combination of tact and sensitivity so that one barely registers the absence of the orchestra in the operatic excerpts or the Op 14 Abschiedlieder, source of the relatively familiar ‘Sterbelied’ after Christina Rossetti. Straussian Sachertorte is by no means the collection’s only mode. There’s early material indebted to Brahms, Wolf and Mahler, and the more utilitarian Shakespeare settings of the 1930s include a haunting take on ‘Desdemona’s [Willow] Song’ that might have been composed by Moeran or Warlock.

A little clunky design-wise, the accompanying booklet contains helpful notes by Brendan Carroll and biographies of the performers. So far so good, but, notwithstanding the singers’ clarity of diction and a lovely, lucid recording, the patchy provision of texts is a real drawback. In several cases we are told that permission to reprint relevant material was not forthcoming. Worse, as the settings are in either German or English, only listeners fluent in both will be unfazed by the absence of translations.

Take the Drei Lieder, Op 22. The first song, the glorious ‘Was du mir bist’, cheekily recycled in the Suite Korngold wrote for Paul Wittgenstein, is overtly melodic. Its successor is more speculative in manner, albeit less so than the virtually Expressionist Op 18 sequence. An upbeat closing number soars stratospherically…but why? Though Carroll assures us of the composer’s singular ability to reflect the mood of a poetic text, most will be none the wiser. Korngold’s last song, the ‘Sonett für Wien’, refashions a theme from Escape Me Never, his final Warner Brothers score. It’s wide-ranging in every sense, a tribute to the city that meant everything to him but which sadly failed to respond in kind after the Second World War.

FONO FORUM Johannes Schmitz

Musik**** Klang****
Auf Erich Wolfgang Korngold trifft wie auf kaum einen anderen Komponisten das Wort von der frühen Vollendung zu. Zwar erntete er in den Vereinigten Staaten glänzendste Lorbeeren als Filmkomponist. Seine endgültige Klangsprache aber hatte er bereits mit Anfang 20 gefunden. Wer Leben als ständigen Entwicklungsprozess auffasst, wird vielleicht zu dem Ergebnis kommen, dass sich bei Korngold später eine gewisse Sprachlosigkeit einstellte – eine sehr beredte, wohlklingende allerdings.
Was bedeuten in diesem Zusammenhang die beiden CDs sämtlicher Lieder? Ein positives Urteil fällt leicht, weil mit dem britischen Bariton Konrad Jarnot ein überzeugender Anwalt auftritt, an dessen Vortrag man sich nicht satt hören kann: Rund, sinnlich, samtig, ausgeglichen und gleichzeitig kernig,
akzentuiert, atmosphärisch dicht und hellwach singt Jarnot diese Lieder, textverständlich und immer auf Linie – das ist ganz große Gesangskultur. Die Sopranistin Adrianne Pieczonka zeichnet in ihren Beiträgen die lyrischen Ichs etwas weniger emotional, durchlässiger als Jarnot. Ihr hört man die
Opernkarriere als Spinto-Sopran an.
Reinild Mees, in der Spätromantik bewanderte Liedbegleiterin, hält den Klavierpart im Zaum, was durch die vokalbetonte Klangbalance der Aufnahmeabmischung unterstützt wird. Und die Lieder selber? Jedes für sich hat seinen Reiz, ist einfallsreich, wahrt die kleine bis kleinste Form. In der
Summe jedoch stellt sich leicht der Eindruck einer gewissen Einseitigkeit ein. Auf dieser einen Seite allerdings benden sich Melos, harmonische Raffinesse, ein sicherer Geschmack, kompositionstechnische Meisterschaft und ein Ausdruck unstillbarer Sehnsucht. Und gelegentlich Humor.

Musical Opinion

DAS OPERNGLAS

»So Gott und Papa will« nannte der 13-jährige Erich Wolfgang Korngold seinen
ersten Liederzyklus, eine Eichendorff-Vertonung (!), und hoffte auf Lob und
Zustimmung des gestrengen Herrn Papa, der Musikkritiker war. Da dieser sich mit Lob zurückhielt, hat Korngold später einige der Lieder bearbeitet, andere hinzugefügt und sie als Opus 9 herausgegeben. Lieder hat er immer wieder geschrieben, auch im amerikanischen Exil und sogar noch wenige Jahre vor seinem Tod (1957), als in Wien sein „Sonett für Wien“ uraufgeführt wurde. Der Bariton Konrad Jarnot und die Sopranistin Adrianne Pieczonka ermöglichen uns durch ihre Gesamteinspielung der weitgehend unbekannt gebliebenen Korngold-Lieder einen äußerst lohnenden Einblick in das Schaffen des oft verkannten Komponisten. In zweieinhalb Stunden können wir in chronologischer Reihenfolge den Werdegang des Komponisten vom
Wunderknaben über seine frühe Reifezeit bis hin zu seinen Alterswerken verfolgen. Da gibt es viele wundervolle Lieder von unwiderstehlichem Reiz zu entdecken – man denke nur an „Mariettas Lied“ und das „Tanzlied des Pierrot“ aus »Die tote Stadt«.
Reinild Mees ist beiden Sängern eine vorzügliche Begleiterin am Klavier.

OPERNWELT

FORUM OPERA

Vienne-Hollywood aller simple ***
Cela fait maintenant quelques décennies que l’exploration de la musique de Korngold a été très sérieusement entreprise. Tous ses opéras sont désormais disponibles, certains uniquement en captations live, mais Die tote Stadt bénéficie de nombreuses gravures en CD et en DVD. Quant aux mélodies, le terrain a été très largement défriché, notamment par tous les grands interprètes de lieder qui en ont enregistré au moins un cycle (Hermann Prey, Wolfgang Holzmair). Pionnier dans ce répertoire, le baryton américain Steven Kimbrough enregistrait dès 1984 un récital exclusivement composé de lieder de Korngold, avec Dalton Baldwin, chez Acanta, auquel viendrait s’ajouter en 2004 par un Korngold Hollywood Songbook. Grande-prêtresse de Korngold, Anne Sophie Von Otter avait d’abord inclus quelques mélodies dans Love’s Twilight, disque associant le compositeur à ses contemporains Berg et Strauss ; était ensuite venu un double album intitulé Rendez-vous with Korngold, sans oublier le DVD d’un concert donné au Chatelet en 2000, « A Tribute to Korngold ». En 2002, Dietrich Henschel livrait à son tour un récital Korngold avec la complicité de Helmut Deutsch. En 2011, Naxos a entrepris une intégrale (c’est du moins ce que laissait penser le titre de l’unique volume paru, « Songs. 1 ») avec Britta Stallmeister et Uwe Schenker-Primus. Et tout récemment, en 2014, Signum Classics a publié Sonnett für Wien, récital Korngold confié à Sarah Connolly et William Dazeley.

Autrement dit, y a-t-il encore place pour la découverte dans ces Complete Songs / Sämtliche Lieder qu’offre aujourd’hui Capriccio ? Oui, semble-t-il, puisque le coffret revendique huit « World Premiere Recordings », pochades composées pour l’anniversaire d’amis ou de membres de la famille de Korngold, ou pièces de circonstances comme l’hymne à l’impératrice Zita, initialement conçu pour grand orchestre et gigantesque chœur. Le reste du programme permet de suivre la maturation progressive d’un talent précoce, depuis les premiers essais composés vers l’âge de 7 ans, vers plus de hardiesse, avec une personnalité qui s’affirme peu à peu, puis un retour à des formes plus « rassurantes » dans le cadre du travail réalisé pour le cinéma après l’émigration vers l’Amérique. Pour faire bonne mesure, on a ajouté les deux tubes korngoldiens incontestés, la chanson de Marietta et celle de Pierrot, tirés de Die tote Stadt. Ce ne sont pas des mélodies au sens strict, mais après tout, les extraits de la comédie musicale Die Stumme Serenade inclus par Steven Kimbrough dans son disque de 2004 n’en étaient pas non plus. Plus ambigu est le statut des airs composés pour des films, qui figuraient sur ce même CD : certes, on retrouve dans les Fünf Lieder une « Old English Song » composée pour Elizabeth and Essex (1939) et une « Old Spanish Song » destinée à The Sea Hawk (1940), mais il n’y a ici pas trace des quatre chansons utilisées dans Give Us This Night (1936), et de celles qui figurent dans The Constant Nymph (1943) ou Escape Me Never (1947).

On pourrait aussi reprocher à Capriccio l’absence de traduction des textes chantés (et parfois même l’absence du texte, court, impossible à reproduire pour des raisons de droits, semble-t-il), et une certaine désinvolture dans l’attribution des poèmes (le « Sterbelied » n’est pas dû à une hypothétique « Georgina Rosetti » mais à Christina Rossetti).

L’intérêt principal de ce coffret tient donc finalement plus à ses interprètes. On y trouvera d’une part la confirmation du talent de Konrad Jarnot, déjà entendu ici et là dans divers enregistrements de lieder, notamment dans une intégrale Schönberg pour Capriccio. Le baryton se taille en effet la part du lion puisque, sur les deux disques, il occupe entièrement le premier et ne cède à sa partenaire que huit plages sur la trentaine que compte le second. On pourrait s’étonner de ce choix, dans la mesure où la plupart des compositions de Korngold ont été créées par des interprètes féminines. Néanmoins, Konrad Jarnot possède une voix souple et expressive, il « joue » véritablement chaque lied, sans craindre parfois de détimbrer quand cela lui paraît justifié. Il partage la vedette avec une des grandes sopranos straussiennes d’aujourd’hui, même si cela n’est que partiellement reflété par une discographie pas si fournie (on peut surtout l’entendre grâce à des DVD d’opéras), la Canadienne Adrianne Pieczonka. Passé un premier moment de gêne causé par le vibrato assez prononcé dans les aigus du Mariettas Lied, on se laisse séduire par cette voix ample et généreuse, que l’expérience de la scène rend également capable de théâtraliser ces pages où ce n’est pas un orchestre qui lui donne la réplique, mais la pianiste Reinild Mees, toujours en harmonie avec le travail des chanteurs.

PLACE DE L’OPERA

Interview met Adrianne Pieczonka door Jordi Kooiman

Alle liederen van Korngold vastgelegd op CD door Basia Jaworski

KLASSIEKE ZAKEN

Interview met Reinild Mees door Hein van Eekert (pdf)